Klanken van weleer
Het is de zesde opeenvolgende nacht dat er tokkelklanken uit het verleden klinken. Dat bevreemdt me. De melodie voert mij namelijk naar een andere wereld; naar mijn wereld welteverstaan, Quirrot. En daarmee bespeelt de speelman gevoelige snaren, want het kan niet zijn dat de mandoline van weleer op de Maastrichtse begraafplaats muziek maakt. Het is om die reden dat ik de afgelopen nachten bij het getokkel vandaan ben gelopen. Ik wil niet tijdreizen naar een wereld die niet meer is, want zie, hoe het was… zo wordt het nooit weer.
Achtervolgd
Deze nacht klinken de klanken luider dan de andere nachten, gelijk de tonen op welke Jolijt destijds ons volk verzen toedichtte. Ach Jolijt, de vrolijke troubadour met onvergetelijke twinkeling in zijn tijgerogen, kon ik hem nog eenmaal horen zegzingen, ik zou mij de gelukkigste verteller in het Hiernamaals voelen. Maar neen, daar mag ik niet aan denken, ik moet bij de realiteit blijven. Opnieuw kies ik het pad tegen de herfstwind in, opdat door stormachtig waaien de muziek gedempt wordt. De andere nachten lukte dat uitstekend, deze nacht niet. De speelman lijkt daar waar ik ga of sta de snaren aan te slaan. Iets harder stap ik door, maar in het ritme van mijn pas draven ook de tonen door. Steeds luider, hoe lang kunnen mijn trommelvliezen dit aan? Ik begin te rennen, waar moet ik heen dan? Ik kan nergens heen. Het verleden zit mij op de hielen en ik kan nergens… Baf! Die laatste gedachte landt met een enorme dreun in mijn hoofd. Onmiddellijk blijf ik staan. Het is werkelijk onvoorstelbaar. Met alle zielen die ik hier ontmoet kijk ik terug op hun aardse verleden; gebruik ik mijn overtuigingskracht, opdat zij hetgeen hen bij leven is overkomen vanuit een ander gezichtspunt kunnen bezien. En zie hier mijn eigen onbewuste handelen. Wat als dit een uitnodiging is? Wat als mij nu de gelegenheid geboden wordt om mijn gepijnigde ziel een warm hart toe te dragen? Dan moet ik mijn verleden niet ontlopen, dan moet ik het aankijken.
Boodschapper uit het verleden
Laat ik gaan zitten, even tot rust komen en luisteren naar wat de muziek mij te vertellen heeft. Hier, onder de eikenboom op een kussen van gevallen herfstbladeren. De mandoline klinkt heel dichtbij nu, edoch, de speelman blijft buiten mijn zicht. Om door mijn geestesoog te zien wat zich aandient sluit ik mijn ogen. Het blijft zwart totdat na enig tijdvervliegen plots twee gele lichtstralen onder de kap van een lederen schoudermantel vandaan schijnen. Ik schrik, doe mijn ogen open en zie… Neen. Dat kan toch niet. Andermaal klopt mijn hart uit de maat. Ik knijp mijn ogen weer dicht, schud mijn hoofd en kijk opnieuw. Het is warempel echt waar, voor mij zit een boodschapper uit het verleden. Niet zomaar een boodschapper, neen, het is mijn kompaan Jolijt. Onbestaanbaar, werkelijk.